Van Bureau Rotterdam

We schieten in de stress als het gaat om 'radicalisering'

wiv-onderdeloep

Door: Joanne Kooiman en Anne-Saar Kunz


Paginagrote artikelen in de krant, liveblogs die uit de grond schieten, journaals die overuren draaien; een terroristische aanslag bij onze (verre) buren ontgaat bijna niemand. “Wanneer wij?” is een vraag die zomaar in je op kan komen. Sinds de donkere septemberdag in 2001 komt de terrorismedreiging steeds dichterbij. Een nieuwe periode is aangebroken, met aanslagen in Nice, Brussel, Barcelona, Londen, Parijs – ga zo maar door. We moeten iets doen. Maar wat?

Hoe bestrijd je zoiets groots en ongrijpbaars als terroristische aanslagen? Welke plannen maak je als overheid om dit te voorkomen? Onze overheden zijn teruggegaan naar de kern: Waar begint het gedachtegoed voor terroristische aanslagen? Want daar moet het worden aangepakt.

De gemeente Rotterdam heeft in de afgelopen vier jaar zo’n twee miljoen euro ontvangen aan subsidies voor de lokale aanpak van radicalisering. Rotterdam is niet de enige gemeente, zo is terug te lezen in de berichtgeving vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van 2015, 2016 en 2017. Kunnen we stellen dat de Nederlandse aanpak werkt, in tegenstelling tot buurlanden die te maken hebben met aanslagen? Een objectief en waarheidsgetrouw onderzoek waarin we jou als lezer stap voor stap willen meenemen in onze nieuwsgierigheid naar de betekenis van het begrip ‘radicalisering’. Zes stappen, zes uitwerkingen.

We moeten eerst een paar jaar terug in de tijd. Het is maart 2013 en de NCTV verhoogt het dreigingsniveau in Nederland van ‘beperkt’ naar ‘substantieel’. De belangrijkste reden: de grote toename van uitreizende Nederlandse jihadisten naar strijdgebieden in Syrië. Al snel beseft de landelijke overheid dat ze dit probleem niet alleen kan oplossen. Er wordt een plan opgesteld genaamd Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Ze moet samenwerken om radicalisering tegen te gaan. Op internationaal niveau, maar ook op lokaal niveau. “Gemeenten vervullen een spilfunctie”, zo stelt de NCTV in haar eerste persbericht over het extra geld dat vanaf 2015 hiervoor beschikbaar is. “Daarom stellen wij aan de meest betrokken gemeenten geld beschikbaar, zodat plannen die zorgen voor het tegengaan van radicalisering goed uitgevoerd kunnen worden.”

Ook Rotterdam – de gemeente waar we ons tijdens dit onderzoek op focussen – ontvangt na het indienen van het actieprogramma ‘Rotterdamse aanpak radicalisering 2015 – 2018’ een subsidie. Het plan staat vol hoopvolle woorden over een aanpak van radicalisering. Maar heeft deze aanpak ook echt resultaat opgeleverd? Met die vraag gaan wij, twee jonge onderzoeksjournalisten, op onderzoek uit.

Stap 1: Verschillende definities radicalisering
Met het thema ‘de lokale aanpak van radicalisering’ bellen en mailen we met verschillende mensen om meer te weten te komen over het onderwerp. Sommigen zijn snel bereid om mee te werken, bij anderen gaat het wat lastiger. Zo laat een afdelingsdirecteur van een middelbare school in Rotterdam tijdens een telefonisch gesprek weten dat hij liever niet ingaat op zulke verzoeken: “Mevrouw, wij willen helemaal niet geassocieerd worden met radicalisering. Wij hebben namelijk te maken met een negatieve framing wat betreft dit onderwerp. Wanneer mensen horen dat wij als school iets doen ter voorkoming van radicalisering, dan denken mensen dat dit onderwerp dus bij ons speelt.”

Negatief dus. Mensen, scholen en instellingen willen er liever niet mee te maken hebben. Waar komt deze gedachtegang over radicalisering vandaan? We besluiten eerst naar onszelf te kijken. Ook wij zijn van een bepaalde vooronderstelling uitgegaan. Wij associëren radicalisering direct met iets negatiefs. Maar hoe vormen we dat beeld?

Door middel van een online enquête, uitgezet onder voornamelijk hbo-studenten, vragen we wat radicalisering bij hen oproept. Want als wij hier al een frame voor hebben, hoe zit dat dan bij leeftijdsgenoten? Bijna 80 procent ziet radicalisering per definitie als iets negatiefs. Bij de vraag wat het begrip radicalisering oproept zijn veel voorkomende antwoorden: ‘aanslagen, geweld, terrorisme, islam, onveilig, angst.’ Het roept dus een bepaald gevoel van onveiligheid op. De resultaten bevestigen onze veronderstelling. Kunnen we radicalisering dus per definitie zien als iets negatiefs?

Plaatje


79 procent van de 104 reacties geeft aan dat zij radicalisering ziet als iets ‘negatiefs’. 14 procent ziet radicalisering als iets neutraals. 1 procent ziet radicalisering positief. Naast deze drie mogelijkheden konden respondenten een eigen antwoord invullen bij de optie ‘anders; namelijk’. De volgende antwoorden zijn hier uitgekomen:

  • Hangt af van je definitie. Het hele woord is contextafhankelijk: radicaler worden ten opzichte van wie of wat?
  • Vaak negatief maar ik weet dat het ook positief kan zijn.
  • Radicalisering is in mijn optiek dat men door één of andere reden zich geroepen voelt om over te gaan in een extreme situatie (het radicale omkeerpunt naar een bepaalde zaak/ideologie). Wel moet de nuance gemaakt worden waarin dat is. Bedoel je dan islamitische radicalisering?
  • Ligt eraan of het binnen de wet past.
  • Vrije radicalen verstoren de werking van gezonde cel processen. Des te meer vrije radicalen, des te meer cel processen verstoord worden. Dit is een negatief proces, het verstoord immers je cel processen, maar het hoort erbij.
  • Afhankelijk van de vorm die het aanneemt. Ik geloof dat een radicale mening in veel gevallen positief kan zijn, maar dat wanneer dit op anderen uit gaat werken, het gevaarlijk kan worden.
  • Je hebt een positieve en negatieve manier van radicalisering.

Stap 2: Moeten we radicalisering als positief gaan zien?
Om nog meer in de haarvaten van dit onderwerp te komen, spreken we met Annemarie van de Weert, onderzoeker bij Kenniscentrum Sociale Innovatie en docent Integrale Veiligheidskunde aan de Hogeschool Utrecht. Naar aanleiding van het nieuws in 2013 over jongeren die naar Syrië̈ vertrokken, start zij een onderzoek naar de perceptie van jongeren over jihadisme en radicalisering. Aan het begin van ons gesprek geeft zij meteen aan dat er in Nederland heel breed over radicalisering wordt gedacht: “Het is een containerbegrip geworden, dat voortkomt uit het idee dat elke terrorist ooit door een fase van radicalisering is gegaan. Maar wanneer iemand zich radicaal afzet tegen de status quo dan hoeft dat niet meteen te betekenen dat iemand ook bereid is om geweld te plegen. Dat is wel een belangrijke scheidslijn. Daarnaast hangt de mate van wat wij extreem vinden af van de tijdsgeest. Wat de status quo is, wat mainstream is, is afhankelijk van tijd, context en plaats. Wat wij nu gangbaar vinden, was in de jaren vijftig niet gangbaar. Dus wat is nu op dit moment radicaal? Wat is nu de norm? Er is momenteel geen eenduidige definitie van wat we nu op dit moment bedoelen met radicalisering. Zolang die er niet is, voeren overheden, gemeenten en lokale professionals het uit naar eigen eer en geweten. Dan komt de risico-inschatting neer op een onderbuikgevoel. En dat is behoorlijk subjectief. Als je iets wil meten, heb je een norm nodig.”

Maar hoe denkt de Nederlandse overheid eigenlijk over dit vraagstuk? Op het platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP)wordt terecht gemeld dat de term radicalisering verschillende beelden oproept: ‘van terreur tot problemen in wijken en gezinnen’. Zij gebruiken dan ook niet één, maar drie definities van radicalisering. Hiermee willen de verschillende rijksoverheidsinstanties (zie link bij JEP) duidelijk maken dat radicalisering een dynamisch proces is met verschillende invloeden op verschillende personen in verschillende contexten: de samenleving, de pedagogische omgeving van de jongere, en de jongere zelf. Enkele quotes uit de achtereenvolgende definities: ‘in strijd zijn met de democratische rechtsorde’, ‘radicaal gedachtegoed dat groeit naar gewelddadig extremisme’ en ‘ontwikkelen van ideeën die fundamenteel in strijd zijn met de verwachtingen van de mainstream’. De verwachtingen van de mainstream? Even concreet: wat zijn die verwachtingen? En waarom is dat de ‘mainstream’? Om antwoord te krijgen op deze vragen, nemen we contact op met de NCTV, welke het platform JEP ondersteund. Volgens Lodewijk Hekking, woordvoerder namens de NCTV, gaat het om het vroegtijdig signaleren van mensen die een gevaar kunnen gaan vormen voor onze nationale veiligheid. “Het gaat hierbij om het gevaar van gewelddadig extremisme. Dat willen we voorkomen door vroegtijdige signalering.” Hij laat ons weten dat onze verdere vragen worden doorgezet naar een collega. Tot op heden hebben we hier nog geen respons op gekregen.

Stap 3: Hoe is de Rotterdamse aanpak van radicalisering?
Het mag duidelijk zijn. Het woord radicalisering of ‘de aanpak van radicalisering’ is iets om vraagtekens bij te zetten. We besluiten verder te gaan met ons onderzoek en nemen we contact op met de gemeente Rotterdam. Graag zouden we met de gemeente Rotterdam in gesprek gaan over dit onderwerp om uiteindelijk de resultaten van het gesubsidieerde geld te zien.

Om het plaatje compleet te krijgen, zetten we de belangrijkste informatie op een rij. Het NCTV stelt in september 2015 extra geld beschikbaar aan ‘de meest betrokken gemeenten’. Met dit geld kunnen plannen die zorgen voor een goede lokale aanpak van radicalisering worden uitgevoerd. De gemeente Rotterdam ontvangt na het indienen van hun plan €665.000 euro ► (a) Eind 2016 meldt de NCTV dat er in 2017 opnieuw financiële steun wordt gegeven aan de meest betrokken gemeenten. Rotterdam ontvangt €754.800 euro ► (b) Ruim een jaar later meldt het NCTV dat er in 2018 voor de derde keer versterkingsgelden zullen worden verstrekt. Rotterdam ontvangt €781.380 euro ► (c) Als we een rekensommetje maken, komen we uit op zo’n twee miljoen euro verspreid over vier jaar.

Plaatje 2

Ruim twee miljoen euro voor de Rotterdamse aanpak van radicalisering. Waar is dit geld voor gebruikt? Om antwoord te krijgen op deze vraag nemen we via het algemene e-mailadres contact op met afdeling Veiligheid van Rotterdam. Al snel ontvangen we een reactie van Saskia Pessy-Bergman, woordvoerder namens de gemeente Rotterdam. Ze schrijft in een sms-bericht: “Wij zijn momenteel enorm druk met het nieuwe collegeprogramma en projectprogramma’s vanwege de nieuwe collegeperiode.” Toch is ze bereid om mee te werken aan ons onderzoek en mogen we onze vragen op de mail zetten. Ze geeft aan met collega’s te zoeken in de archieven naar bruikbare documenten. Exact een week later beantwoordt ze onze vragen in een mail, met in de bijlagen een paar evaluatiedocumenten van de lokale aanpak van radicalisering uit 2015, 2016 en 2017: “In de beginperiode waren de meeste subsidies die wij op dit terrein hebben verstrekt bedoeld voor pilotprojecten. Veel organisaties wilden zich inzetten voor het tegengaan van radicalisering. Op dat moment hadden we echter nog niet veel ervaring met wat wel en wat niet effectief is ter preventie van radicalisering (in de brede zin: van vergroten van weerbaarheid om het uitreizen tegen te gaan).” Door de opgedane ervaring met deze pilotprojecten en evaluaties van een aantal projecten en methodieken heeft de gemeente Rotterdam steeds beter zicht gekregen op wat wel en niet effectief is. Ook hebben ze in 2016 een kader ontwikkeld met succesvolle uitgangspunten en effectieve elementen in activiteiten ter preventie van radicalisering. Dit kader is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en praktijkervaring. Met behulp van dit kader heeft de gemeente Rotterdam volgens Saskia steeds betere en gerichtere keuzes kunnen maken voor preventieve projecten.

Voordat we verder gaan vragen we Saskia naar de visie van de gemeente wat betreft de lokale aanpak. Volgens Saskia weten gemeenten wat er speelt op lokaal niveau en kunnen zij daardoor het beste de regie voeren op een preventieve aanpak van radicalisering. Tegelijkertijd legt Saskia uit dat een lokale aanpak niet voldoende is om radicalisering tegen te gaan: “Daarom hebben we in Nederland ook een landelijk actieprogramma en werken veel gemeenten met elkaar samen, in combinatie met het rijk (zoals de NCTV en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).”

Maar hoe kan de gemeente Rotterdam goede preventieprojecten starten voor de aanpak van radicalisering als er geen eensluidende definitie van radicalisering is? In een reactie namens de gemeente Rotterdam stelt Saskia dat ze van het bestaan van verschillende definities wat betreft radicalisering op de hoogte is. “Het is wat ons betreft de uitdaging om te signaleren wanneer radicalisering mogelijk kan leiden tot strafbare feiten en/of gebruik van geweld. Wanneer hier sprake van is dan gaan we handelen. Radicalisering is dus niet bij voorbaat al een probleem. Daarnaast betrekken wij regelmatig verschillende wetenschappers en partijen uit het maatschappelijk veld bij onze aanpak en ideeën. Wij brainstormen bijvoorbeeld met professionals en vrijwilligers van verschillende disciplines en organisaties over wat wij als gemeente het beste kunnen doen wat betreft de aanpak van radicalisering.”
Het is duidelijk: radicalisering kan ook doorslaan en dát wil de gemeente juist aanpakken.

Stap 4: Onderdeel van de dialoog
De hierboven genoemde evaluatiedocumenten die Saskia ons per e-mail toestuurde, geven inzicht in de projecten die financieel zijn ondersteund door de gemeente Rotterdam. In dit onderzoek gaan we in gesprek met twee initiatiefnemers van projecten. Beide hebben ze samengewerkt met de gemeente Rotterdam - elk op hun eigen manier – om radicalisering aan te pakken. Een van hen geeft een interview off the record en wil niet in dit artikel geciteerd worden. We hebben geprobeerd om de bijdrage te anonimiseren, maar dit was voor de persoon in kwestie geen optie. We respecteren de gevoelens van deze persoon en we focussen ons op de andere initiatiefnemer: Karim Amghar. Als manager en trainer bij WijWijs – een organisatie die zich inzet voor verbinding in de samenleving – heeft Karim veel ervaring met dit soort projecten. Hoe heeft hij de samenwerking met de gemeente Rotterdam ervaren? En kunnen we stellen dat deze financiële ondersteuning heeft gezorgd voor een goede aanpak van radicalisering?

Samen met de gemeente Rotterdam heeft Karim gewerkt aan een lokale aanpak van radicalisering. Wat hem betreft is lokaal aanpakken ook dé manier om dit probleem op te lossen. “De landelijke overheid bepaalt de kaders waarin we moeten werken. Dat is goed, maar daar moet het ook stoppen. Lokale aanpak is een must. De problemen in bijvoorbeeld Veghel zijn anders dan in Rotterdam. In Veghel gaat het over ‘blijf met je handen van onze Zwarte Piet af’ terwijl het bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid gaat over ‘mensen die mijn religie beledigen mag ik pijn doen.”

Karim besluit om onder andere met de gemeente Rotterdam samen te werken om zo programma’s op te zetten die kunnen zorgen voor een goede aanpak ►. “Deze samenwerking verliep heel goed. We hadden korte lijntjes met de afdeling Veiligheid en we hadden veel persoonlijk contact. Dat maakt het werk makkelijker. We hebben een plan ingediend en uiteindelijk een subsidie gekregen. Zo hebben we voorzorg en nazorg gegeven aan scholen bij een theatervoorstelling. Met elkaar evalueerden we veel tussendoor. Hoe staan we ervoor, zitten we nog op de goede weg waren vragen die we aan elkaar stelden.”

Stap 5: Hoe kunnen we de effectiviteit meten? 
Maar hoe meten we nu – naast een goede evaluatie – of zo’n aanpak van radicalisering werkt? Hier volgt een wetenschappelijke uitleg, maar we proberen het aan de hand van twee voorbeelden toe te lichten. Volgens docent en onderzoeker Annemarie kun je alleen de effecten meten als je over een langere periode meet en tegelijk ook een meeting doet bij de doelgroep. “Je kunt het programma onderbouwd evalueren, maar negen van de tien keer gebeurt dit niet op wetenschappelijk vlak. Dit vereist langetermijnonderzoek, wat heel kostbaar en lastig is, zeker als je een grotere groep wilt gaan monitoren. Dit heet ook wel etnografisch onderzoek, wat vrij zeldzaam is en minimaal een jaar duurt.”

Voorbeeld 1: Er zijn verschillende wetenschappelijke onderzoeken gedaan op bijvoorbeeld   jeugdbendes. Die evaluaties zouden ook gebruikt kunnen worden voor programma’s om extremisme te voorkomen; de dynamiek bij jeugdbendes en extremistische groepen ligt namelijk heel dicht bij elkaar.

Annebregt Dijkman, strategisch organisatieadviseur op het gebied van diversiteit en radicalisering, zegt hier het volgende over: “Het is lastig te meten of je iets voorkomen hebt. Je kunt nooit zeggen: “Daar heb ik specifiek radicalisering mee voorkomen!” omdat dat niet te bewijzen is. Soms maakt het mensen die met preventie bezig zijn ook wel moedeloos, want je weet niet altijd of het daadwerkelijk effectief is.”

Voorbeeld 2: Er zijn verschillende ‘voedingsbodems’ die ervoor kunnen zorgen dat iemand radicaliseert, zoals bijvoorbeeld discriminatie of schooluitval. In het laatste geval kan je er bijvoorbeeld voor zorgen dat jongeren zo min mogelijk schooluitval hebben.

Tot slot zegt Annebregt erbij dat er nooit een eenduidig profiel is, en dat het altijd van meerdere factoren afhankelijk is.

Ook Karim erkent dat het meten van effecten van de aanpak van radicalisering lastig is. Tijdens de voor- en nazorg van de theatervoorstelling zit Karim vaak tussen de jongeren in de zaal. “Dat vind ik fijn, want dan kan ik zien wat zo’n voorstelling met de jongeren doet. Vaak brengt een theatervoorstelling namelijk emoties bij jongeren naar boven. Daarnaast herkennen ze zich soms in de spelers van het theater. Hij/zij verwoordt wat de leerlingen voelen. Dat zorgt ervoor dat de jongeren zich beter kunnen verwoorden. En dat maakt het gesprek uiteindelijk makkelijker.” Door middel van gesprekken met docenten en leerlingen probeert Karim een indruk te krijgen van wat zo’n theatershow doet met de jongeren. Maar echt meetbaar is het volgens Karim niet. “Maar, moeten we omdat het niet meetbaar is, niet in actie komen? Volgens mij moeten we niet verzeild gaan raken in dat alles meetbaar moet zijn. Tuurlijk is het lastig te meten, maar we moeten doorgaan met het goede te doen. Opstaan voor deze leerlingen. Ze veiligheid bieden en ze laten merken dat ze gehoord worden.”

Stap 6: Wat moeten we met al deze informatie?
We zijn ruim negentien weken verder, na onze eerste meeting op 19 februari 2018 met onderzoeksjournalisten Pim Peterse en Wil van der Schans. We hebben verschillende mensen gesproken, lopen over van informatie en zien door de bomen het bos niet meer. We besluiten te gaan ordenen en te gaan schrappen. We stellen ons de vragen: Wat is belangrijk? Wat hebben we ontdekt? En wat moeten we delen? Nadat we dat hebben gedaan, spreken we tot slot met Annebregt. We besluiten haar onze laatste vragen en dilemma’s voor te leggen. Volgens Annebregt is het met het begrip radicalisering een beetje hetzelfde als met het WK: “Je hebt ineens zestien miljoen bondscoaches, iedereen weet het hoe het moet en iedereen vindt er wat van.” We kunnen het beamen. Wat moeten we hiermee?

Annebregt helpt ons op weg bij het vinden van de antwoorden om vervolgens zelf onze conclusies te trekken. Ook zij herkent het probleem met de verschillende definities wat betreft radicalisering. “Je kunt op twee manieren naar radicalisering kijken: problematisch of constructief. Constructief is wat mij betreft dat mensen voor hun idealen gaan en dat ze zich daar ook voor willen inzetten.” Wat ons betreft is dat juist positief. Want zoals Annebregt goed verwoordt: “Een maatschappij komt niet vooruit als er geen mensen met idealen zijn.”

Maar waar ligt dan de scheidslijn? Wanneer moeten we radicalisering als iets positiefs zien en wanneer moeten we zeggen ‘ho, stop’? En tegelijkertijd de vraag: Kunnen we wel met elkaar efficiënt werken als iedereen een andere definitie heeft? Annebregt lacht. “Uiteindelijk gaat het erom: Wat willen we niet? Dat is volgens mij dat mensen een bedreiging zijn voor zichzelf, voor hun omgeving of voor de maatschappij. Radicalisering kan daartoe leiden. En ik denk dat we elkaar daarin kunnen vinden. Dat is het gezamenlijke uitgangspunt.”

Het is maandag 25 juni 2018. In hartje Rotterdam sluiten we dit project af. Nadat we onze koffie op hebben, bespreken we onze resultaten wat – voor nu – de laatste keer zal zijn. We zijn het er beide over eens: Radicalisering heeft onterecht een negatieve associatie. Radicale opvattingen kunnen iets toevoegen aan het maatschappelijke debat. Tegelijkertijd kan het doorslaan. En dat moet worden aangepakt.

Radicalisering is een onderdeel van mens-zijn en maatschappij. Dat blijft. Moeten we het normaliseren – of anders gezegd: er luchtiger mee omgaan? Dat niet, maar we schieten nu steeds enorm in de stress.

Aanbeveling 1: Wij stellen voor om te spreken over ‘extremisme’ of ‘gewelddadig extremisme’;

Aanbeveling 2: Om gesubsidieerde plannen te kunnen meten, moeten we eerder gedane wetenschappelijke onderzoeken niet uit het oog verliezen. We moeten niet continu het wiel opnieuw uit willen vinden, maar vertrouwen op wat er al onderzocht is. Geen ad-hocoplossingen meer, maar een integrale aanpak.

We hebben een opdracht. Hoe gaan we die op de goede manier uitvoeren? Je bent nooit in je eentje verantwoordelijk voor de veiligheid van een heel land. We doen het met z’n allen. Daar hebben we elkaar bij nodig.

[red. Dit artikel is geschreven door derdejaars studenten van de Christelijke Hogeschool Ede en is ook gepubliceerd op de website van Wiv-onderdeloep)
Deze publicatie is ondersteund met een bijdrage uit de Regeling Talentontwikkeling Onderzoeksjournalistiek van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (www.fondsbjp.nl)